Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 29 november 2011 arrest gewezen over de vraag of en onder welke voorwaarden Nederland belasting mag heffen ter gelegenheid van het verplaatsen van de feitelijke bestuurszetel vanuit Nederland naar een andere lidstaat (National Grid Indus BV).
Dit besluit beoogt, vooruitlopend op wetgeving, de uitvoeringspraktijk in overeenstemming te brengen met de voormelde beslissing van het Hof. Dit besluit betreft de invordering van aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting waarin een heffingscomponent zit die verband houdt met het bepaalde in de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet IB 2001 of de artikelen 15c en 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Dit besluit beoogt een praktisch handvat te geven voor het bepalen van de te hanteren rekenrente bij het berekenen van de contante waarde van renteloze verplichtingen. Met renteloze verplichtingen worden bedoeld verplichtingen waarin tariefafspraken geen rol spelen, bijvoorbeeld omdat in het verleden geen koopsom of premies zijn ontvangen. De goedkeuring in dit besluit is gebaseerd op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Dit besluit vervangt het besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/7052M. De bijlage bij het besluit is aangevuld met de gegevens inzake de marktrente voor het jaar 2011. Overigens zijn geen inhoudelijke wijzigingen opgenomen.
Dit besluit is een samenvoeging van besluit van CPP 2006/1173M dd 05-12-2006 en CPP 2009/83M dd 16-12-2009. Hierin komt de vorming van de herinvesteringsreserve, de afboeking ervan op een bedrijfsmiddel, de toepassing van de boekwaarde-eis, de voorwaarde van “eenzelfde economische functie”, het begrip overheidsingrijpen en tot slot nog enkele overige onderwerpen die verband houden met de herinvesteringsreserve.